‘Johny Idaho’ van Auke Hulst 2015

Welterusten!

Welterusten!

Het was in DWDD, geloof ik, dat ik over het boek “Johny Idaho”van Auke Hulst hoorde praten. Het zou, naar de mening van de aanwezige literaire deskundigen, een onvergetelijke leeservaring zijn. Dus (?) heb ik het gekocht en het als een portie literair leesvoer tot mij genomen. De plot zit goed in elkaar, maar het boek leest desalniettemin erg moeizaam, vind ik. Met horten en stoten. Er zijn meerdere hoofdpersonages. Ondanks dat gegeven is er uiteindelijk toch één echt hoofdpersonage en dat is, natuurlijk heel erg voor de hand liggend,  die dekselse Johny Idaho.  Ook komt er één Nederlander in voor, en dat personage is dan ook meteen het misselijkmakende prototype van een echte super slechte, edoch terminaal zieke (dat dan weer wel), kapitalistische uitvreter. Het boek schakelt voortdurend over van de ene tijd naar de andere. Maar toch, ondanks deze nadelen, heb ik de roman wel uitgelezen. Als ik dit boek vergelijk met het boek dat ik nu aan het lezen ben, namelijk Suttree van Cormack McCarthy, dan kan naar mijn mening gesteld worden dat Johny Idaho een relatief slecht geschreven boek is. Maar Cormack McCarthy is dan ook een schrijver van de buitencategorie. Die vergelijking is dus niet eerlijk. Het zou hetzelfde zijn om Kluun te vergelijken met Shakespeare.

Maar nu eerst iets anders!! Ik moet eerst even lekker kankeren, chargeren en zwartwitten!!

Waarom lees ik eigenlijk nog boeken in een tijd waarin het lezen van ‘woorden gedrukt op dode bomen’ als bijzonder suf en ouderwets wordt gezien en waarom lees ik zo nu en dan zelfs boeken die onder de noemer “literatuur” zijn te rangschikken? Waarom voeg ik mij niet naar de gewoonten en gebruiken van de meerderheid der Nederlandse bevolking en lees ik gewoon helemaal niet?? Waarom moet ik nou net weer zo’n ouderwetse krankjorume uitzondering zijn? Daarbij komt nog dat ik van het manlijke geslacht ben en statistieken wijzen steeds weer uit dat literatuur helemaal niets voor mannen is. ‘Echte mannen’ zijn niet verbaal ingesteld wordt wel gezegd. ‘Echte mannen’ zijn namelijk robuuste doeners. U weet wel, van die grappige jongensachtige Peter Pan mannetjes, die voortdurend monomaan hun welbegrepen eigen belang najagen en zich beslist niet willen binden aan wie of wat dan ook. Echter, na weglating van al die vergoelijkende eufemismen, kan, mijns inziens, met meer recht gesteld worden dat het bij deze Peter Pan mannetjes meestal gewoon gaat om tot op het bot verwende, onvolwassen, egoïstische, ruggengraatloze en wilszwakke blaaskaken. Gemeten langs die meetlat ben ik kennelijk behoorlijk afwijkend, want ik ben een man die wel eens literaire boeken leest en daarbij ben ik ook nog eens een man die helemaal niets op heeft met al dat stoere en onvolwassen Peter Pan gedoe. Ik kan mijzelf derhalve met geen mogelijkheid scharen onder de noemer ‘echte mannen’ en dat doet mij bijzonder deugd.

Nu nog even zeuren over hardlopende beelddenkers.

Boeken zijn woorden. Geen beelden. Tegenwoordig houden, zo lijkt het mij, steeds meer mensen van beelden. Constante opeenvolging van beelden. Beelden, beelden en nog eens beelden. Beelden zijn makkelijk. Je ziet wat je ziet en meestal is dat eenduidig. Fantasie is niet nodig. De sociale media danken hun bestaan voornamelijk aan beelden, aan steeds wisselende beelden met weinig tot geen tekst. Iedereen met een digitaal fototoestel is een kunstenaar en meent de prachtigste fotografische kunstwerken te produceren. Beelden zijn makkelijk. Bij beelden hoef je niet helemaal van het begin af aan je eigen fantasie aan het werk te zetten. En in een gestreste samenleving zoals onze Nederlandse samenleving echt wel is, is het dus belangrijk dat je meteen kunt zien wat iets is, dat je meteen door hebt waar iets over gaat. Daarvoor heb je beelden nodig. Beelden maken het echte abstracte denken bijna overbodig. Lezen is helemaal niets voor doeners en poetsers, lezen is veeleer een bezigheid voor dromers en voor denkers. Lezen eist discipline, doorzettingsvermogen en een duurzame intellectuele concentratie. Zoiets past helemaal niet in het huidige oppervlakkige digitale tijdsbeeld. De meeste digimensen, zo vermoed ik, vinden lezen een ouderwetse en dus overbodige bezigheid. Zij gaan bijvoorbeeld liever hardlopen met allerlei gadgets aan hun lichaam om hun prestaties te meten. Zij gaan steeds harder en massaler rennen om ouderdom en dood te slim af te zijn! En dan niet ‘relaxed’ hard rennen met als doel om in de natuur te zijn en van de rust te genieten, maar hardlopen om jezelf te bewijzen, je lichaam te ervaren en om fysieke uitdagingen aan te gaan. Moderne, angstige hardlopers zijn het. Maar o zo trendy! Al die modieus rennende, zakelijke en fanatiek efficiënte mensen hebben, zoals ik keer op keer heb kunnen constateren, een broertje dood aan lezen. Zij vinden het al erg genoeg als zij voor hun werk wel eens iets moeten lezen. Zij gruwen alleen al bij de gedachte aan een confrontatie met dat volstrekt achterhaalde, saaie concept dat “literatuur” wordt genoemd. Literatuur is voor hen hetzelfde als een nutteloze en inefficiënte “woordenbrij”. De nieuwe primitieve digimens van de eenentwintigste eeuw is de oppervlakkige, maar super snelle zap-koning van de nieuwe tijd. Een beeldenjager, een infantiele plaatjeskijker. Hij/zij zoekt steeds het grootste genot, beschouwt zijn eigen hippe lifestyle als een kostbaar en voorbeeldig statussymbool, en voelt zich als anti-intellectuele hedonist in onze samenleving steeds beter thuis. Lezen past derhalve totaal niet bij zijn snelle en hippe lifestyle. De hippe trendy hardloper is meestal de volstrekt kritiekloze adept van Twitter en van Facebook. In Nederland kun je ze bijna niet meer ontlopen. Het zijn net ratten, ze zijn overal. De trendy hardloper is de vleesgeworden groepsmens. Hè, wat geniet ik toch altijd immens van het schrijven van bozige en korzelige kritiek op al die redeloze mieren! Ik zou hele boeken vol kunnen pennen over alle enge, zichzelf voortdurend schromelijk overschattende en geborneerde mafketels!! Mag dat?? Mag je grote groepen van je medemensen zo benoemen?? Effe denken, ja, ik vind dat het wel mag! Maar het is en blijft natuurlijk wel zonde van de tijd en de moeite die ik er steeds weer aan besteed. Het houdt me van de straat, dat wel natuurlijk!!

En dan nu weer terug naar dat hippe boek. Terug naar Johny Idaho. Laat ik beginnen met te vertellen dat wat ik over dit boek te berde breng in feite alleen voor mijzelf van enig belang is. Een buitenstaander heeft er helemaal niets aan. Dat geldt in feite voor alles wat ik schrijf. Nog even terzijde: ik kan niet begrijpen dat er mensen zijn die de euvele moed hebben om hun vaak armetierige en taalarme schrijfsels brutaalweg, zonder enige gêne, via een uitgever ter publicatie aan te bieden. Ik zou me werkelijk kapot schamen. Hou je toch alsjeblieft bij je eigen obscure en verborgen blog als je per se iets wil zeggen, dat is al publiekelijk genoeg!!

De roman ‘Johny Idaho’ is door mij niet in één adem uitgelezen. Ik heb grote moeite met de gekozen literaire vorm. Het is mij veelal te cryptisch, te fragmentarisch. Wellicht ben ik emotioneel te sterk onderontwikkeld of misschien is het wel zo dat ik te overdreven intellectueel ben voor dit soort stijlvormen. Ik mis te vaak het solide sequeel van oorzaak en gevolg. Het rommelt maar door elkaar en soms is er kop noch staart aan te ontdekken. Maar….. de vragen die de inhoud van het boek naar boven doet borrelen zijn behoorlijk existentieel. En daar hou ik van. Dat vind ik mooi. Zoals reeds gezegd, vind ik het heen en weer springen in de tijd en het veelvuldig wisselen van hoofdpersonages verwarrend en irritant. Ik weet het, het ligt helemaal aan mij. Ik ben wat dat betreft een pietje precies en wil daarom wel graag het overzicht behouden. En het is nou net dat overzicht wat mij al lezend wordt onthouden. Te vaak ben ik bij het lezen van deze roman als het ware gedwongen om in een literair schemergebied van twijfel en onzekerheid te verkeren. Uiteindelijk komt het in de laatste gedeelten van het boek allemaal goed en verandert de twijfel in herkenning en begrip. Pas helemaal aan het einde van het boek kwam ik er achter hoe het allemaal precies in elkaar steekt. Het boek is niet echt slecht geschreven. Het taalgebruik, de formuleringen, de stijl, vind ik hier en daar soms zelfs uitzonderlijk. Maar het is toch vooral de inhoud die zo nu en dan echt kan boeien. Op blz. 75 staat bijvoorbeeld: “Daarom zijn er nu veel minder excentriekelingen dan toen ze jong was. De Grote Gelijkschakeling. Vrijheid van consumeren binnen steeds nauwere bandbreedten van toegestaan gedrag.” Van zoiets word ik vrolijk. Ik herken het verschijnsel en ik ben er vast van overtuigd dat de schrijver hier het resultaat van een bijna zekere toekomstige ontwikkeling beschrijft. Ook prachtig is het volgende op blz. 79: “Hatsu Hamada, hoe wil je leven als je bang bent dat leven te verliezen.” Weer zo’n rake opmerking! En wat dan te denken van de volgende observatie op blz.142: “….. Pas na de Verlichting kregen we zicht op iets wat een objectieve werkelijkheid benaderde. Maar inmiddels is de werkelijkheid verdwenen onder een plamuur van schijnwerelden, nieuwe misvattingen, nieuwe illusies en propaganda. We zijn holenmensen met IMAX op de wanden, overgeleverd aan elites met de macht ons de werkelijkheid op te leggen. Dat maakt de strijd tussen de klassen niet die tussen de waarheid en de leugen, maar tussen de mythe die menselijke waarden centraal stelt, en de mythe van hebzucht, manipulatie en creatieve destructie. De taal van het kapitaal. Wat nodig is, is een kritische benadering van de vooruitgangsclaim van grote bedrijven, die ons hebben gevangen in het rag van hun belangen.” Een relevante observatie die de moeite van het overdenken waard is. “We worden de machine, dat hou je niet tegen. De vraag is: worden we morele of immorele machines?” Alweer zo’n verfrissende doordenker. Het boek staat er vol mee. De inhoud van het boek is boeiend. Chaotisch, maar boeiend. Het verhaal beschrijft de gruwelijke horror van een nabije toekomst met een volstrekt uit de hand gelopen, door en door perfide economisch systeem. De schrijver schrijft vanuit zijn betrokkenheid met de wereld Het boek is moralistisch. Het heeft dus een boodschap. Als je niet van engagement houdt moet je dit boek niet lezen. Ik kan het boek niet vernieuwend noemen, maar het thema raakt mij wel omdat er een toekomst wordt beschreven die mijns inziens in het verlengde ligt van onze huidige “beschaving”. Een toekomst waarin de werkelijkheid langzaam verandert in een ondraaglijk en verontrustend inferno van machtswellust, onderdrukking, hebzucht en immoreel nihilisme. In die toekomst krijgt de samenleving, die wij als de hel op aarde zouden beschrijven, steeds meer gestalte. Wat dat betreft is het boek uiterst geloofwaardig en worden er slechts destructieve en immorele ontwikkelingen uitgewerkt die de samenleving nu al sluipenderwijs bezig zijn te veranderen. Het boek geeft een vrij realistisch horrorscenario weer voor de nabije toekomst. Toch maar lezen, dit rare boek. Maar gezellig is anders!

NB. Mijn credo is: gewoon op papier plempen wat in je gedachten opkomt. Maak het chaotisch en tegenstrijdig, zodat je later, als je al die onzin weer terugleest, kunt verzuchten ‘heb ik die krankjorume warboel geschreven?’. Dat is nou net het leuke van schrijven. En voor eventuele lezers van al jouw flauwekul geldt: “Take it or leave it!”

Ik zou graag de koning van het absurdisme en de ironie zijn, maar daartoe ontbreekt me de vereiste schofterigheid en het benodigde talent.  Ik blijf er aan werken.

Nog een NB. Beschouw het volgende als service aan de eventuele lezer, dan hoeft hij niet zelf op Wikipedia te gaan zoeken. In mijn stukje spreek ik over mannen die lijden aan het Peter Pan Syndroom. Wikipedia zegt hier het volgende over:

“Syndroom van Peter Pan

Het syndroom van Peter Pan is een informele term uit de psychologie. De term werd voor het eerst gebruikt door dr. Dan Kiley in het boek The Peter Pan Syndrome: Men Who Have Never Grown Up (1983) en duidt op het verschijnsel dat sommige mannen zich op latere leeftijd puberaal, onvolwassen en narcistisch blijven gedragen en bang zijn om zich te binden. Naast narcisme treden bij deze mannen onbetrouwbaarheid, rebelsheid, woede, afhankelijkheid en manipulatiedrang op. Kiley beschouwt dit gedrag als uiting van de diepgewortelde wens om bemoederd te worden.

Het syndroom is genoemd naar het toneel- en romanpersonage Peter Pan uit het gelijknamige werk van J.M. Barrie. Kiley vergeleek de personages uit het werk van Barrie met een disfunctionele familie.

Kiley’s boek was een succes en maakte veel discussie los. Veel mensen vonden het syndroom heel herkenbaar en zagen het als een verschijnsel dat wordt veroorzaakt door een maatschappij waarin de rol van de vrouw ondergeschikt is. Anderen brachten daartegen in dat juist het moederlijk gedrag van vrouwen de afhankelijkheid van mannen in de hand werkte.

In 1984 publiceerde Kiley het boek The Wendy Dilemma: When Women Stop Mothering Their Men, genoemd naar het vriendinnetje van Peter Pan. Hierin beschrijft hij het omgaan met de vrouwelijke rol die als tegenhanger van het syndroom van Peter Pan gezien kan worden. Een vrouw in een dergelijke relatie speelt vaak onbewust de rol van moeder en is overbeschermend en bezitterig in de hoop zo de relatie in stand te houden.

De verhalen van Peter Pan worden soms gezien als een sprookje met seksuele ondertonen. Peter heeft de behoefte aan een moederlijk type van zijn eigen leeftijd, maar heeft conflicterende gevoelens ten opzichte van Wendy, Tijgerlelie en Tinkelbel (die verschillende vrouwelijke archetypen representeren). Het gevecht met kapitein Haak is een symbool voor zijn oedipuscomplex, de strijd met de vaderfiguur (in de toneelversie wordt de rol van Wendy’s vader traditioneel door dezelfde acteur gespeeld als kapitein Haak).

De zanger Michael Jackson werd vaak met het syndroom van Peter Pan geassocieerd. Ook binnen de psychiatrische wereld wordt er tegenwoordig regelmatig over het syndroom van Michael Jackson gesproken, terwijl het syndroom van Peter Pan wordt bedoeld.”

Zo kan die wel weer!

1 reactie

Opgeslagen onder Uncategorized

Vergelijking tussen de Nederlander nu en de Nederlander in oorlogstijd.

Zo kon het ook!!

Zo kon het ook!!

Omstreeks deze tijd van het jaar moet ik steeds weer denken aan de houding en de stellingname van de Nederlanders tijdens de Tweede Wereldoorlog. Wat dat betreft lijkt het toch waar te zijn wat ik al zo lang vermoedde. Maar eerst nog even wat anders. Iets wat er mogelijk mee te maken heeft. In mijn naaste omgeving, maar ook wat verder weg, hoor ik steeds vaker onaangename geluiden. Stemmen die zinderen van ingehouden woede, stemmen die beven van xenofobe angsten, stemmen die haat spreken en kwaad zaaien. Stemmen van heel gewone Nederlanders, van mensen die in dezelfde supermarkt als ik de boodschappen doen, ook stemmen van mensen in mijn familie, van mensen uit verenigingen waar ik ook lid van ben. Het snijdt me de adem af. Het maakt me angstig, want het zijn stemmen met harteloze, wrede en onverzoenlijke ondertoon. Het zijn de kille genadeloze stemmen van het eigen gelijk. Het zijn de stemmen van een latent fascisme. Het zijn stemmen van heel gewone mensen. Het zijn normale Nederlanders die steeds vaker spreken over haat, vijandschap en liefdeloosheid. En ze weten zich onderling gesteund in hun afkeer van grote groepen medemensen.

In de tweede wereldoorlog was Nederland binnen Europa het land dat verreweg de meeste joden uitleverde aan het nazi-beest. Wat is dat toch met die Nederlanders? Ik sta er overigens wel iets verder vandaan omdat ik half Engels ben. Als ik in Engeland ben hoor ik zulke boze stemmen veel minder. Hoe komt dat toch. Deugt de Nederlander dan niet? Is de Nederlander de vlees geworden angsthaas binnen Europa? Ook waren het de Nederlanders die samen met de Vlamingen in Europa het grootste contingent SS’ers leverden aan de Duitsers. Ik vind dat best wel beschamend. In Duitsland heeft men de oorlog, zoals ik zelf meermalen heb kunnen constateren, goed verwerkt. Men heeft de schuld verinnerlijkt. Men is gelouterd uit de verschrikkingen van de oorlog herrezen. De afschuwelijke schuld wordt manmoedig verinnerlijkt en openbaart zich vandaag de dag in een uiterst humaan en vredelievend overheidsbeleid. Verantwoordelijk voor deze deemoedige, maar o zo dappere houding is een solide onderwijsprogramma en een gezonde confronterende opvoeding.

In Nederland echter niets van dat alles. Net als in Oostenrijk, sluit men in Nederland de ogen voor de ongemakkelijke waarheid. In Nederland heeft de gemiddelde Nederlander het gewoon laten gebeuren. Men blaast wel hoog van de toren op bevrijdingsdag, maar de vuile oorlogswas blijft keurig opgeborgen in de kluizen van een beschamend oorlogsverleden. De gemiddelde Nederlander liet het gebeuren. Joden werden zonder noemenswaardig protest weggevoerd en Nederlandse jongens namen in grote getale dienst bij de Duitse SS.

En wat zie ik gebeuren in deze tijd? Ik zie weer diezelfde, breed gedragen, vijandige houding met betrekking tot alles wat niet Nederlands is. Het spreken van dialecten wordt gekoesterd en bevorderd. Het eigen dorp, de eigen stad, het eigen land komt eerst en alles wat zich daarbuiten beweegt deugt eigenlijk niet of wordt met het grootst mogelijke wantrouwen bekeken. Ik bespeur weer dat volstrekte gebrek aan empathie met verschoppelingen en uitgestotenen en de bijna totale afwezigheid van, vooral emotionele, betrokkenheid bij de zwakkeren in onze samenleving. De Nederlander is alleen nog maar bezig met zichzelf en hoe hij zoveel mogelijk centjes kan verdienen en houden. Het rendementsdenken heeft hem stevig bij de strot. De houding van de meeste Nederlanders is sterk egocentrisch en naar binnen gericht en men vindt alles wat buiten Nederland gebeurt eigenlijk onbelangrijk of raar. Met als uitzondering misschien onze bijna pathologische onderwerping aan en omarming van de super materialistische, uiterst simplistische en anti-intellectuele cultuur van de Verenigde Staten, in VVD-kringen ook wel “Het Beloofde Land” genoemd. Meer dan vijftig procent van de Nederlanders hangt weer het geborneerde, fascistoïde rechtse gedachtegoed aan. Men verdrinkt in vreemdelingenhaat, consumptieverslaving en volstrekt wezenloos entertainment, men exalteert zonder enige terughoudendheid of bereidheid tot relativering de eigen materiële uitmuntendheid en men kijkt met dedain neer op mensen die het, materieel gezien, minder goed hebben getroffen. Men is er trots op een winner te zijn en men schaamt zich als men als loser wordt aangemerkt.

Dat alles vormt een amalgaam van zelfgenoegzaamheid, intellectuele luiheid, geborneerdheid, verwendheid en a-vitaliteit. En dit terwijl er juist zoveel te doen valt om de wereld qua moraliteit op een hoger niveau te brengen. De westerse mens, de Nederlander voorop (vooral de laatste dertig jaar) zwelgt in opulente materiële overvloed maar staat moreel gezien nog steeds in de wankele kinderschoenen. Kennelijk is het dus makkelijker een atoombom te maken dan duurzame vrede te stichten.

En welk vermoeden lijkt nu volgens mij waar te zijn? Veel Nederlanders hebben bij tijd en wijle de mond vol van de Nederlandse identiteit. Die identiteit moet dan natuurlijk wel iets zijn waarop je trots kunt zijn. En uiteraard zijn er wel degelijk zaken in Nederland waarop je trots kunt zijn. Alhoewel ik “trots” al weer een beetje een raar en maar al te vaak misbruikt woord vind. “Trots” wordt door veel mensen maar al te gauw verbonden met een eng soort Blut und Boden – ideologie, met een perfide soort Nationalisme. En dat moeten we niet willen.

De Nederlander is een koopman. In het leven van de koopman speelt geld een alles bepalende rol. Omdat de Nederlander altijd zo innig met geld bezig is, steeds in de weer om met handigheidjes, mooie praatjes en, soms zelfs, met regelrecht bedrog, de ander geld afhandig te maken, omdat hij dus voortdurend volstrekt monomaan bezig is met manieren om winst te maken, is het vrijemarkt-denken bij wijze van spreken diep in zijn DNA verankerd. Deze dynamiek had in Europa mede tot gevolg dat de Nederlander, overigens net als de Schot, als uitermate gierig werd getypeerd. Het vrijemarkt-denken vereist een bepaald soort mens. En de Nederlander is zo’n soort mens. In de middeleeuwen, maar vooral in de Gouden Eeuw kon dit soort mens tot volle wasdom komen. Door de industriële revolutie werd deze dynamiek nog eens, bijna exponentieel, versterkt. Verering van mammon als enige zingeving in het leven. Langzaam werden de regels van de Christelijke religie, aanvankelijk op zeer cryptische en informele wijze, aangepast aan de eredienst van de Geldgod. Door de ontzuilende secularisering van Nederland kon het juk van de hypocrisie worden afgegooid en werd de weg vrijgemaakt om zich met open vizier en met hart en ziel te wijden aan de god van geld en woekerwinst. Die kans lieten de meeste Nederlanders niet voorbij gaan. De drang en dwang om moreel-ethisch te handelen t.a.v. de medemens verdween als sneeuw voor de zon. De meeste Nederlanders werden bijna allemaal fanatieke adepten van het liberalisme en het kapitalisme. Naast gierigheid konden in toenemende mate onverschilligheid, wantrouwen en vooral rabiaat egoïsme tot volle wasdom komen. Akelige eigenschappen die vroeger door de religie nog werden verhuld konden nu zonder schaamte of terughoudendheid, open en bloot door iedereen in de praktijk worden aangewend.

De huidige ethische en morele erosie die wordt veroorzaakt door de steeds minder getemperde en gecontroleerde werking van het kapitalisme heeft, vooral na de Tweede Wereldoorlog het grootste gedeelte van de Nederlandse bevolking teruggebracht tot materialistische, onverschillige, egoïstische en dwangmatig calculerende consumptieverslaafden. Ik vind dat niet leuk. En ik ben er ook niet fier op.

Collectieve eigenschappen die vele eeuwen al onderhuids aanwezig waren treden nu, na de ontzuiling en de onstuitbare opkomst van het neoliberalisme, onverhuld en virulent aan het daglicht en drijven Nederland steeds verder naar een liefdeloze en intolerante samenleving van rendementsbeluste materialisten naar Amerikaans model.

Het is deze wijd verbreide harteloosheid, onverschilligheid en bijna ziekelijke angst om geld, bezit en sociale status te verliezen die ervoor zorgen dat Nederland er misschien verstandig aan doet om zijn mond te houden als het gaat om moed, wijsheid en medemenselijkheid. Want Nederland is en blijft de bakermat van het kapitalisme (VOC) en gezien de historisch-economisch gevormde aard van zijn bevolking is dat, zoals reeds gezegd, helemaal niet verwonderlijk en volgens mij dus helemaal niet iets om trots op te zijn.

Het valt te hopen dat de Nederlander zich in de toekomst van een betere kant gaat laten zien.

NB. En ja, er zijn ook hele lieve en betrokken Nederlanders. Zeker, gelukkig zijn die er ook. Maar ik ga dat dus niet steeds zeggen. Want dat spreekt, wat mij betreft, vanzelf. Het gaat mij uiteraard om de meerderheid der Nederlanders die niet lief en betrokken zijn, die niet empathisch en vredelievend zijn, en van wie Nederland in de toekomst eigenlijk niets goeds te verwachten heeft.

3 reacties

Opgeslagen onder Uncategorized

Een akelig verhaal dat toch nog goed eindigt.

20140313_151420

Hij heeft goed de smoor in. Zoals zo vaak zit het leven hem weer eens tegen. En even kan hij geen kant meer op. Nou, dan pak je toch gewoon je laptop en schrijf je alles lekker van je af. Mag dat? Effe kijken, ja, ik denk dat het wel mag!

“Veel mensen belijden met de mond dat ze o zo sociaal zijn, dat het echte ‘mensen – mensen’ zijn en dat ze niet kunnen zonder ‘anderen’ om zich heen. Ik kijk het aan en denk er het mijne van. Veelal zijn dit mensen die in de intermenselijke communicatie alleen maar over zichzelf praten. Over hun jeugd, hun zeer complexe relaties, over hoogbegaafde kinderen en kleinkinderen, over hun gevoelens, hun angsten en blablablabla….. Zij maken het cliché van stripfiguur ‘Johny Bravo’ helemaal waar door de belichaming van zijn onsterfelijke woorden: “Genoeg gepraat over mijzelf! Hoe vind jij dat het met mij gaat?”

Het zijn mensen die op cryptische wijze, tussen neus en lippen door, steeds weer kans zien om de loftrompet over zichzelf te blazen.

En wat vervelender is, hoe meer ruimte mensen door toegenomen vrije tijd krijgen om over hun eigen unieke hoedanigheid na te denken, des te sterker ze kennelijk hun overdreven egocentrisch en narcistisch gekleurde relatie met de buitenwereld willen benadrukken. Ik, ik, ik, ik, ik, en nog eens ik. De ander wordt op deze wijze al gauw een middel om jezelf te “verbeteren”, d.w.z. een middel om nog intenser met jezelf bezig te zijn, om nog meer van jezelf te houden.

Deze mensen, die ook tijdens hun jeugd zijn overladen met een teveel aan aandacht en complimenten, hebben daardoor volstrekt geen belangstelling meer voor wat buiten hun vrij beperkte ego-gerichte belangstellingssfeer ligt. Discussieren over een serieus, buiten hun directe leefomgeving gelegen onderwerp, verandert binnen de kortste keren in een geanimeerd gesprek over eigen spitsvondige en slimme waarheden (= individuele meningen) en verzandt al snel in persoonlijke anekdotes, grappige persoonlijke voorvallen en bedekte toespelingen op eigen voortreffelijkheid. En het lijkt wel of er steeds meer verwende, ik-gerichte, anti-sociale mensen bij komen. Hans Schnitzler schrijft hier nog een paar behartenswaardige dingen over.

Mijn kompasnaald wijst niet, zoals u al reeds begrepen zult hebben, in de richting van dat oeverloze gezwam over ‘eigen-imago-versterkende’ wederwaardigheden en al zeker niet in de richting van de exaltatie van de eigen absolute perfectie. Nee, niets van dat alles! De zin van mijn leven zou ik gaarne willen ontlenen aan een liefdevolle en empathische grondhouding, aan datgene wat ik daadwerkelijk en BELANGELOOS voor een ander kan en wil betekenen. Dus, om het maar eens ordinair te zeggen, ‘niet lullen maar poetsen’ !!! En met ‘poetsen’ heb ik het i.c. niet over al dat wezenloze, modieuze en vaak maar zeer kortdurende vrijwilligerswerk dat vaak met tegenzin wordt verricht, en alleen maar wordt gedaan omdat het zo goed staat op je CV of omdat je er zo’n goede indruk mee maakt binnen je al net zo verwende en egoïstische peergroup. Nee, waar ik het over heb is het jarenlange en soms zelfs heel vervelende vrijwilligerswerk dat je belangeloos blijft verrichten, ook als je er helemaal geen zin in hebt. Het werk dat je moet doen omdat je weet dat het je plicht is omdat het een vanzelfsprekend onderdeel vormt van de alles overstijgende liefdevolle houding waarmede je een ander in dit kader geheel BELANGELOOS dient te bejegenen.

Ik snap best dat, in een tijd van alles overheersend rendementsdenken, bovenstaande gelijk staat met vloeken in de kerk van de Mammon.

Maar is het nou werkelijk zo moeilijk om gewoon iets echt belangeloos te doen?”

Hij print het verhaal uit en leest het nog eens na. Dat valt niet mee. Wat een eenzijdige onzin eigenlijk. Zo is het helemaal niet. Zoiets schrijf je alleen als je erg sacherijnig bent. En dat klopt. Want sacherijnig is hij. Hij loopt naar de ijskast. Grijpt de wodkafles en zet hem aan de mond. Het vuurwater klokt naar binnen. En kijk, alras zijn zijn sombere gedachten verdwenen. Hij doet de oordopjes in. En luistert naar ophitsende blaasmuziek. De fanfare heeft er zin in vandaag. Hij pakt het zojuist geprinte stuk papier en verscheurt het. Uiteindelijk wordt het toch nog een leuke avond met drank, veel zingen en hete seks samen met zijn knappe, geile vriendin. Belangeloosheid, laat me niet lachen!

1 reactie

Opgeslagen onder Uncategorized

Miljarden euro’s belastinggeld worden verkwist aan ICT projecten van de overheid. Ik word eigenlijk steeds bozer.

Digi-wereld. 2015

Nog niet zo lang geleden hoorde ik dat de grote ICT-projecten die door particuliere bedrijven worden uitgevoerd voor de overheid heel veel geld kosten. Veel te veel geld!!! Belastinggeld dus. Ik hoorde dat die particuliere bedrijven er maar een potje van maken. Zij profiteren van het feit dat bij de overheid geen echte solide kennis van het complexe ICT-gebeuren aanwezig is. De overheid zou in dit hele proces dus min of meer kunnen worden vereenzelvigd met de onnozele domkop die zich keer op keer een oor laat aannaaien door gewiekste, snelle ‘zaken’- jongens van de gestampte ICT-pot. Net zoals veel Nederlanders zijn bedonderd door de corrupte uitventers van malafide woekerpolissen. Het vervelende is echter dat het in geval van al die geldverslindende ICT-projecten wel gaat om ons belastinggeld dat uiteraard voor andere zaken gebruikt moet worden dan het aan te wenden ter vermeerdering van het vermogen van a-sociale belastingontduikers en witteboordencriminelen.

Hier fnuikt zich de natuurlijke tegenstelling tussen het vrije bedrijf en de publieke zaak. Het vrije bedrijf streeft meestal monomaan naar winstoptimalisatie en de overheid dient het publieke belang te behartigen. De zakenjongens uit het vrije bedrijf willen natuurlijk zoveel mogelijk markt om hun eigen zakken te vullen, terwijl de overheid het algemeen belang dient na te streven en per definitie niet uit mag zijn op louter winstbejag.

In het geval van de ICT – fraude gaat het kennelijk om vele miljarden euro’s die teveel worden betaald en in de diepe zakken verdwijnen van de hebberige en machtsbeluste top van die particuliere ICT – bedrijven. De top van het zakenleven heeft het tij mee, omdat meer dan de helft van de Nederlandse bevolking (dus het grootste deel van het electoraat) inmiddels zo rechts is geworden dat men eigenlijk vindt dat het zo hoort. De meeste Nederlanders (zeker de middenklasse en de groep met de hoge inkomens)) zijn inmiddels kritiekloze slippendragers, hielenlikkers en vazallen van de Nederlandse economische elite geworden. En als ze aangesproken worden op hun rabiate egoïsme en hun anti-sociale hebzucht kunnen ze nog verdomd agressief reageren ook. Zo ver is het al gekomen!!

In mijn omgeving hoor ik steeds vaker dat het betalen van belasting heel erg dom is, dat alle zwarten zo snel mogelijk het land uitgeschopt moeten worden en dat alle niet productieve mensen in Nederland d.w.z. werklozen, gehandicapten, zieken, bejaarden en wat niet al, in feite maar luie donders zijn die eigenlijk best kunnen werken als ze maar zouden willen. Het fascistoïde legioen in Nederland wordt steeds groter en machtiger. En naar mate de welvaart stijgt wordt het “gezonde volksgevoel” steeds liefdelozer. Dat is eigenlijk niet echt iets waar je trots op zou moeten zijn, zou ik denken, maar inmiddels heb ik van anderen begrepen dat ik dit helemaal niet goed zie, want al die rechtse, keihard werkende, flinke übermenschen zijn maar wat blij dat ze nu eindelijk eens echt kunnen zeggen wat ze hun hele leven in feite al lang dachten. Ik vind dit ronduit beangstigend. Laatst hoorde ik zo’n figuur beweren dat wetenschap ook maar een mening is en als zodanig uiteraard niets meer waard is dan zijn eigen fascistoïde mening. Dan breek ik de discussie af, bezit mijn ziel maar in lijdzaamheid en ga hoofdschuddend mijns weegs.

Na dus door de bankiers te zijn bedrogen, wordt de overheid nu door de ICT branche opgelicht en bestolen. En de Nederlander doet niet anders dan voor de vorm wat mopperen in de marge, terwijl het hem eigenlijk geen bal kan schelen. Inmiddels is de meerderheid van de Nederlandse bevolking zo gedepolitiseerd dat ze zich totaal niet meer betrokken voelt bij de publieke zaak. Iedereen is druk doende om zijn zakken te vullen met allerlei onnutte zaken en heeft geen tijd en zin meer om zich met de publieke zaak bezig te houden. En ik moet toegeven, ik krijg er ook steeds meer moeite mee. Ik heb er in ieder geval geen zin in om met het door mij betaalde belastinggeld bepaalde door en door corrupte mensen een luxe leventje te bezorgen en om ethisch totaal geërodeerde schurken uit het bedrijfsleven nog meer macht en bezit te bezorgen dan zij al hebben.

Het zou mij niets verbazen als bij de eerstvolgende Kamerverkiezingen een overgrote meerderheid van het Nederlandse electoraat rechts of zelfs extreem rechts gaat stemmen. Nederland is in rap tempo bezig om heel vervelende, nihilistische fascistoïde trekjes te krijgen. In ieder geval heb ik de koffers al klaar staan als het me hier in dit tweeslachtige en diep tragische land te gek gaat worden. Ik snap niet hoe mensen binnen het kader van zoveel materiële welvaart zoveel mentale decadentie kunnen ontwikkelen. Eigenlijk is het hartstikke zielig!

NB. En kijk, wat schrijft die dekselse Joris Luyendijk, onze eigen “Kuifje in Bankiersland”? :

”  ‘Ik wil niet weten in wat voor universum u leeft’, beet kamerlid Jesse klaver president-commissaris van Slingelandt toe. Maar dat universum is helemaal niet zo uitzonderlijk. Integendeel, de amorele mentaliteit waar iedereen nu zo boos over is, heeft zeer breed ingang gevonden in de samenleving. Bankiers zijn in dat opzicht de zichtbaarste manifestatie van een veel bredere maatschappelijke trend. Het zou goed kunnen dat een deel van de woede onder de mensen in de zorg en het onderwijs over hun eigen management nu een uitweg vindt in woede op de “bankiers”. ”

Ook schrijft hij een alinea daarvoor:

“Ook de publieke omroep kent een sterke parallel met de banken.:  omroepdirecteuren die zichzelf enorme salarissen toekennen, presentatoren die enorme ‘beloningen’ bedingen door te dreigen met een overstap naar de commerciëlen. Intussen worden programma’s niet primair beoordeeld op inhoudelijke kwaliteitscriteria maar op kijkcijfers. Amoreel. ”

Aldus schreef onze banken-Kuifje in de NRC van 12 april 2015. Het ganse land is in de greep komen te verkeren van de Mammon. Het geld, de geldelijke beloning, als statusmeter, als ogenuitsteker, als gouden medaille voor de competitieve, pseudo-sportieve, ambitieuze, omhoog strevende en megalomane bekende Nederlander. En maar verontwaardigd doen, terwijl ze zelf eigenlijk geen haar beter zijn dan de mensen die ze zo demoniseren. En dat geldt net zo goed voor het overgrote deel van de Nederlandse bevolking. We zijn de laatste dertig jaar een vervelend volk van behoudzuchtige, angstige, hebzuchtige en xenofobe mensen geworden. En dat is in mijn ogen toch een partij onsympathiek, daar zijn eigenlijk geen woorden voor. Wat een miezerige schijnheiligheid!!

Wilt u het tij op tijd keren dan moet u in ieder geval niet op die akelige VVD stemmen. Dat is het minste wat u kunt doen.

NB2. Sodeju, houdt het dan nooit op? Nu schrijft een zekere meneer Theo de Klerk, die vòòr zijn pensionering kennelijk in bedoelde ICT-sector doende was, in de Volkskrant van vandaag (15-4-2015) dat het natuurlijk helemaal niet de schuld van die ICT-bedrijven is, maar van de stomme onnozele overheid die altijd maar weer voor een dubbeltje op de eerste rij wil zitten en dan ook ook nog eens steeds weer wisselende eisen op de tafel legt met betrekking tot het programma-aanbod. Ja, zegt Theo, die ICT bedrijven zullen heus wel eens sporadisch misbruik hebben gemaakt van de situatie, maar de hoofdschuldige is natuurlijk die suffe overheid zelf die de ICT bedrijven als het ware gedwongen heeft om te frauderen. En zo verzinnen we allemaal onze eigen waarheid. Het hangt helemaal af van de hoedanigheid van je genetische blauwdruk, van je opvoeding en genoten opleiding, maar ook en vooral van de invloeden van je directe leefomgeving hoe je tegen dit prachtige leven aankijkt. Want wie met pek omgaat wordt er door besmeurd. Dat geldt voor iedereen. Ik blijf bij mijn mening dat de overheid, vooral bij steeds verder om zich heen grijpende privatisering, meer en meer benadeeld zal worden door die amorele, asociale slimme en snelle jongens van het vrije bedrijf. Belasting betalen is voor de dommen, winstoptimalisatie is voor de slimmen.

2 reacties

Opgeslagen onder Uncategorized

De Paaseieren des Doods.

De Paaseieren des Doods

De Paaseieren des Doods

Achter in de tuin, die grenst aan onafzienbaar grasland, vanaf boven vaag begrensd door een felblauwe hemelkoepel staat een nerveuze haas met een mandje op zijn rug. In het mandje liggen door hem geschilderde eieren. De zwarte eieren, de eieren des doods, zijn het moeilijkst. Is dit wel het huis van de zakenman, is dit wel het huis van de bedrijvendokter? De tuin is rommelig en vertoont sporen van achterstallig onderhoud. Er is willekeurig struikgewas en een verwaarloosde moestuin waar nog overblijfselen van winterpenen zijn te vinden. Winterpenen, daar heeft de haas een fijne neus voor. Door het glas van de schuifpui ziet hij de zakenman heen en weer lopen met een telefoon aan zijn oor. “Verkopen”, hoort de haas hem zelfs door het dikke glas heen brullen. Eigeel van een te haastig gegeten paasei bevlekt de kleding van de tycoon “Verkopen”, brult hij nog eens.

De haas ziet een oneffenheid aan de rand van de verwaarloosde moestuin. Er ligt wat droog gras bij. Hij pakt het zwarte ei des doods uit zijn mand en legt het in de uitsparing in de grond. Hij bedekt het met het droge gras. Het heeft al bijna een maand niet geregend. De man hoeft het ei niet te vinden. Dat is niet nodig.

Achter het glas raakt de bedrijvendokter steeds opgewondener. Hij gesticuleert, hij vloekt en hij heft zijn ene hand ten hemel. Dan loopt hij doelgericht naar een lelijk bureau en haalt een revolver uit de rechter bovenla. In een beweging steekt hij de loop in zijn mond en drukt af. Zijn hoofd ontploft. Bloed, hersenresten en versplinterd bot worden tegen het glas gekwakt in een patroon dat op een echt paasei niet zou misstaan. De paashaas huilt. Soms is dit werk niet leuk. En voort snelt hij weer, op weg naar België waar hij het volgende ei des doods langs het Albertkanaal moet verbergen.

NB.

1 reactie

Opgeslagen onder Uncategorized

De overdreven hype rond alles wat Hazes heet.

De bejubelde volksheld. Bevestiging van een puur Nederlandse identiteit!

De bejubelde volksheld. Bevestiging van een puur Nederlandse identiteit!

 

Ik voel me behoorlijk tekort gedaan door jan-met-de-pet. Hij heeft Hazes van mij afgepakt. Ja, ik bedoel die zelfverklaarde gewone man die het arbeideristische fenomeen Hazes zo ferm en daadkrachtig op het schild heeft gehesen dat onze sneue smartlapzanger er langzaam mee lijkt te vergroeien. Eerst was Hazes een liedjeszanger met de volkse intonatie van een toffe Amsterdammer. Een soort Johnny Jordaan – type. De volkszanger kenmerkte zich, zoals te doen gebruikelijk bij ruige volkszangers, door een gebrek aan zelfbeheersing, alcoholisme, kleffe melancholie en uiteraard door die snikkende stem, die gekwelde volkse stem. Hij stierf plotseling en werd een legende. Zijn doodskist stond pontificaal op de middenstip van de Arena, zijn aanhangers huilde tranen met tuiten tijdens de seculiere rouwdienst en zongen uit volle borst het straatlied “Bloed, zweet en tranen”. Dit lied werd later het lijflied van iedereen die wel wilde maar niet kon. De ordinaire tragiek kleefde aan de kont van Hazes. Hazes werd na het, nota bene op TV rechtstreeks uitgezonden, rouwbetoon bijgezet in het volkse panopticum waar de heren Fortuyn en van Gogh ook tronen. Hij werd een cultheld en veranderde van een “guilty pleasure” tot een volwaardig muzikaal icoon van de snel rijk geworden, maar natuurlijk steeds ‘gewoon’ gebleven Amsterdamse nouveaux riches. Een groep die voor het merendeel bestaat uit arbeiderskinderen die, met behulp van een hogere opleiding, de huidige decadent hedonistische en ethisch volstrekt losgeslagen VVD-achtige jetset vormt. Hogere opleidingen overigens die door hun ouders werden bekostigd waardoor deze zich vaak elke luxe moesten ontzeggen.

Deze “geëmancipeerde” arbeiderskinderen zijn inmiddels ook heer en meester in medialand. Zij bepalen op geleide van gehaaide en geraffineerde marketingmechanismen voor een heel groot deel de dominante cultuur in Nederland. En die cultuur is anti-intellectueel, egalitair en uitgesproken hedonistisch. Er zijn geen ethische ankerpunten. Wat de wet niet verbiedt is toegestaan. Er is geen sprake meer van enige terughoudendheid, bescheidenheid of authentieke zelfreflectie. Het gaat er gewoon om wie de leukste, de beste, de mooiste, de sterkste, de slimste etc is. Het leven is voor deze mensen een soort continue wedstrijd. Een wedstrijd die, volgens deze gelukszoekers, het beste in de mens naar boven zou moeten halen. Hoe ver staat dit vederlichte gedachtegoed niet af van een samenleving die doordrongen is van rechten en plichten, van medeleven met de zwakkeren, van liefdevolle solidariteit. Nee, wat binnen deze dominante cultuur geldt is beroemdheid, onbescheidenheid, disproportionele zelfverrijking en een potsierlijke zelfverheffing. En daar is de commerciële verheerlijking van Hazes een onlosmakelijk onderdeel van geworden. Inmiddels hebben we, geloof ik, het Hazes-toneelstuk gehad, de Hazes-musical en wat rest is de Hazes-film die binnenkort in roulatie komt. Het concept “Hazes” wordt door zijn simpele erfgenamen en de keiharde zakenhyena’s die om hen heen draaien, helemaal uitgemolken tot er geen euro meer achterblijft. De valse romantiek van het leven van een tragi-komische volkszanger wordt tot op het bot commercieel uitgebuit en ons wordt tot vervelens toe via de verrekijk ingepeperd hoe leuk, grappig, maar ook tragisch dit alles wel niet is.

Het ongenoegen is overigens wederzijds. Want wee hem die iets ten nadele van de gewone man zegt; die roept daarmede automatisch de toorn van het geëmancipeerde proletariaat op en dat is niet zo mooi! De keihard werkende, doodgewone en altijd iets angstige jan-met-de-pet uit de lagere middenklasse laat zich niet zomaar zijn dromen afpakken. In principe weet hij dat hij net zo beroemd kan worden als Hazes of misschien nog wel beroemder. Dat is tenminste wat die leuke en altijd super enthousiaste TV-mensen hem verzekeren. Als je maar voldoende je best doet kun je alles worden. En lukt het niet, jammer, maar dan ligt het natuurlijk wel helemaal aan jezelf. Had je maar beter je best moeten doen.

Nou, geef mijn portie maar aan fikkie. Vroeger vond ik sommige liedjes van Hazes best wel leuk, maar door dat hypocriete, opgefokte en extreem gemaniëreerde gedoe heb ik inmiddels mijn buik vol van al dat Hazesgedoe. Wat een onsmakelijke vertoning!!

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Uncategorized

Aantekeningen bij “Het Digitale Proletariaat” van Hans Schnitzler.

Het Digitale Proletariaat.

Het Digitale Proletariaat.

Op 6 juni 2012 plaatste ik een opiniërend blog over Facebook op OBA. Het had als titel “De ondraaglijke lichtheid van Facebook”. Er kwamen maar heel weinig reacties op, maar de reacties die ik ontving waren sterk defensief en afwijzend. Men was het volstrekt niet eens met mijn stellingname. En ik had zelfs de indruk dat men zich persoonlijk aangevallen voelde. In het genoemde blog had ik geschreven dat ik Facebook een uiterst vluchtig, maar vooral, in zijn algemeenheid, een zeer oppervlakkig medium vond. Ik kon het niet anders zien dan als een vergaarbak van narcisme en exhibitionisme en ik constateerde dat het vrij snel bezig was te veranderen in een commercieel monstrum, een soort Big-Brother-achtig geheel.

En toen verscheen het boek “Het Digitale Proletariaat” van de filosoof Hans Schnitzler. In dit boek zet hij op zeer eloquente wijze uiteen wat er nou eigenlijk mis is met het gebruik van sociale media zoals Facebook, Twitter, etc. Hij beredeneert op bloemrijke wijze de manco’s van de huidige digitale tijdgeest. Ik vind dat eigenlijk iedereen dit prachtig geschreven boek zou moeten lezen. Hans Schnitzler heeft het over digitaal despotisme, over het bijna totaal verdwijnen van het intiem kapitaal, en over extreme vervreemding en dehumanisering. Ik ga hier zeker niet de inhoud van dit boek weergeven. U moet het zelf maar lezen! Hij schrijft over de commerciële krachten en machten die dit hele perfide proces sturen en beheersen. In zijn stellingname is hij een heel stuk confronterender dan ik was met mijn krakkemikkige blog van 6 juni 2015. Eigenlijk beschrijft hij een beklemmende en angstaanjagende situatie. Hans Schnitzler is behoorlijk kritisch en zijn vrij harde, maar volgens mij zeer logisch gefundeerde kritiek, is mijns inziens volledig terecht.

Ik vind het een tragische en omineuze ontwikkeling dat, in vergelijking met de jaren zestig, de wil om kritisch naar de wereld te kijken bijna geheel verloren is gegaan. Op zijn best verzandt men in wat egoïstisch gemopper over de eigen materiële toestand, maar verder hangt men toch voor het merendeel de onnozele vrolijke consumptieverslaafde uit die bijkans van genoegen snort als hij zijn materiële lusten op een egoïstische commerciële wijze kan bevredigen. Betrokkenheid bij de wereld komt tegenwoordig vaak niet verder dan het beeldscherm en echte actiebereidheid wordt vaak als randcrimineel gedrag afgedaan. Het moet allemaal leuk en aardig blijven. Pas als men zich op materieel terrein tekort voelt gedaan komt men individueel in actie hetwelk meestentijds tot niets leidt omdat de macht die men hiervoor moet bestrijden inmiddels veel te groot is geworden om als eenling te tackelen..

Het is evident, zo lijkt mij, dat de toekomst ons voor grote problemen gaat stellen. Ook de wetenschappelijke wereld is bijna unaniem die overtuiging toegedaan. Maar in een tijd waarin wetenschap als een zoveelste mening terzijde wordt geschoven, valt van de gewone man (dus van de huidige politiek) eigenlijk niets meer verwachten. Overigens, zo er überhaupt al een gewone man bestaat!! Zelf vindt hij natuurlijk, ingegeven door schromelijke zelfoverschatting en milde megalomanie, dat de gewone man niet bestaat. Iedere gewone man in deze dolgedraaide mediacratie van hypes en scoops is bijzonder en uniek en heeft zijn geheel eigen mediawaarde! Vandaar!! Het gaat dus om planeet EGO met hoofdstad IK. En betrokkenheid bestaat niet op die planeet tenzij de hoofdstad IK er nog verder door kan worden verfraaid. Maar ik dwaal af en laat me toch weer meeslepen door mijn emoties!! Sorry!

Ondanks steeds grotere afkeuring blijf ik gewoon doorzeuren en vervelen, om maar eens de pejoratieve termen te gebruiken die door mensen gebezigd worden die het niet met mij eens zijn.

Er moet wat gebeuren. Er valt een wereld te winnen!! En er valt niet aan te ontkomen dat wij onze luxe wijze van leven, dewelke op natuurlijke wijze voortkomt uit de opbrengsten van een vrij destructief economisch systeem, op relatief zeer korte termijn moeten gaan bijstellen. Er bestaat een grote urgentie om nu de gewenste politieke actie te ondernemen teneinde dreigende rampen in de toekomst af te wenden.

Maar met een lethargisch, zichzelf voor de gek houdend en volledig van zichzelf vervreemd digitaal proletariaat wordt zoiets bijna onmogelijk. Hans Schnitzler bespeurt hier en daar in de samenleving een begin van een bewustwording aangaande genoemde problemen. Ik hoop met hem dat deze bewustwording steeds groter wordt en steeds breder gedragen.

“Het Digitale Proletariaat” leest niet altijd even makkelijk door het bloemrijke taalgebruik. Ikzelf ben verzot op bloemrijke en barokke taal maar de moderne mens denkt daar, naar ik heb geconstateerd, totaal anders over. Toch maar even doorbijten dan. Voor het goede doel.

3 reacties

Opgeslagen onder Uncategorized

Karl Marx. Een beknopte beschrijving van zijn leven en een korte uiteenzetting van zijn filosofie.

Karl Marx

Karl Marx

Voorwoord

Gedurende mijn studiejaren in Utrecht, midden jaren zestig, was het gedachtegoed van Karl Marx en Vladimir Iljitsj Ulyanov vaak het onderwerp van verhitte politieke discussies. Ik kan me herinneren dat ik, na te hebben kennisgenomen van de economische theorieën van Marx, niets anders kon doen dan de meeste zijner beweringen en stellingen afdoen als monomane onzin en onlogische irrationele flauwekul. Dat werd me toen niet in dank afgenomen. Ik neigde meer naar de werkelijke vrijheid van het niet dogmatische anarchisme. Daarom legde ik het werk van Marx terzijde, maar bleef uiteraard, als rechtgeaarde adolescent, wel zoeken naar de basis onder het leven. Reden waarom ik mij enthousiast stortte op de ‘openbaringen’ van de theoretische fysica. Een liefde die ik tot op de dag van vandaag koester.

Bij mijn niet aflatende zoektocht naar zingeving werd ik vooral geobsedeerd door het vraagstuk van de ethiek, van de moraal. Solide kennis van de filosofie had ik toen nog niet, dus ik kon niet anders dan, dat wat mij zo intens interesseerde, op een vrij gebrekkige en soms zelfs inadequate manier formuleren. Desondanks was ik, naar ik nu kan beoordelen, in mijn schuchtere pogingen wel duidelijk. Ik vroeg mij namelijk af waar ik mijn leven, mijn denken, mijn handelen op zou moeten grondvesten, wilde er in mijn ogen sprake zijn van een zinvol leven. Wat zou voor mij het leitmotiv moeten zijn?

Op een niet te achterhalen wijze kwam ik toen ook in aanraking met het werk van Ayn Rand in de vorm van haar romans. Ik las ze in het Engels, wat toen voor mij nog een hele toer was, de dikte van de boeken in aanmerking genomen. Tevens verdiepte ik mij in de “filosofie” van Ayn Rand, het zogenaamde “Objectivisme”. Na grondige lezing van genoemde schrijfsels en opvattingen raakte ik vervuld van een intense walging. Ayn Rand vindt hebzucht goed en altruïsme slecht. Zij schrijft over sterke, mooie en krachtige mensen die zich op een megalomane manier ontworstelen aan een decadente samenleving van parasitaire zwakkelingen, meelopers, angsthazen en zielenpoten. Naastenliefde, empathie, erbarmen en genade komen in de vocabulaire van Ayn Rand niet voor. Mij stond toen al voor ogen dat een samenleving waarbinnen deze, in mijn ogen uiterst positieve begrippen, als kwaadaardige obstakels voor een gezonde en efficiënte gemeenschap werden gezien, een hel op aarde moest zijn.

Nee, dan vond ik die rare Marx met zijn dialectisch materialisme, zijn klassenstrijd en wat niet al, toch nog veel beter te verteren dan het keiharde, volstrekt liefdeloze en bijna onmenselijke “objectivisme” van mevrouw Rand. Dit dus ondanks de rabiate onzin die ook Marx te pas en te onpas uitkraamde. Om dat ik in die jaren vanwege mijn vriendin veel te maken had met het gereformeerde gedachtegoed werd ik bijna dagelijks geconfronteerd met begrippen als ‘liefde’, ‘Genade’, ‘vergeving van schulden’, maar ook met omineuze termen als ‘zondaars’, ‘erfschuld’, ‘verleiding’ en alle andere ellende die men zich dienaangaande kan voorstellen. Desalniettemin kende en benadrukte het Christelijk geloof de positieve noties van naastenliefde en erbarmen en ik constateerde dat sommige gelovigen echt wel probeerden om de inhoud van deze begrippen, hoe gebrekkig soms ook, te incorporeren in hun leven van alle dag. De ethiek van het Christendom sprak mij wel aan.

Maar tevens zag ik daarnaast ook dat verreweg het grootste deel van het maatschappelijk leven werd beheerst door de sociaal destructieve krachten van het kapitalisme dat als adagium hanteerde “Ieder voor zich en God voor ons allen”. Het akelige onsympathieke gedachtegoed van Ayn Rand zag ik in de aangepaste vorm van een mild kapitalisme overal om me heen en ondanks het feit dat hier in Nederland de scherpste randjes er wel vanaf waren werd ik er beslist niet vrolijker van. De samenleving raakte op het toen (jaren zestig) nog beperkte maar wel uiterst vitale terrein van de economie steeds meer vervuld van de jacht naar geld, bezit, macht en van het zielloze, soms zelfs regelrecht ziekelijke streven, naar een hogere sociale status. Deze dynamiek werd vanaf de jaren tachtig bijna exponentieel versterkt door de aanzwellende verleiding van het steeds meer aan kracht winnende, maar sociaal gezien o zo destructieve neoliberalisme. De samenleving raakte ontzuild en werd bevangen door een postmodern immoreel en onethisch hedonisme dat kennelijk op basis van een conditio sine qua non moet samenhangen met de voortschrijdende neoliberale economisering en depolitisering van steeds grotere delen van de bevolking. Inmiddels (2015) is de samenleving in feite totaal geëconomiseerd en commercieel gedigitaliseerd door het toedoen van geraffineerde marketing deskundigen, doortrapte, psychologiserende HR-functionarissen en carrière-jagende meten-is-weten managers. Het volk wordt gepacificeerd en gedrogeerd met “brood en spelen” in de vorm van sociale media en exuberante luxe. Ik verwijs hier nadrukkelijk naar het boek van meneer Hans Schnitzler “Het digitale proletariaat”; u moet blz.135 t/m 145 maar eens lezen. De schrik slaat je om het hart.

In de huidige tijd zie ik helaas een steeds grotere toename van egoïstische onverschilligheid, nihilistisch en destructief hedonisme, verveelde geborneerdheid, ernstige consumptieverslaving, sarcasme, cynisme en ergerlijke vormen van gemaniëreerdheid. Dit alles dus, in mijn ogen, als een uitvloeisel van een a-vitaal, louter ik-gericht en regressief conservatief kapitalisme, gestoken in een verleidelijk mooi glimmend jasje, maar met alle vervreemdende en materialistische levensstijlen van dien.

Inmiddels ziet het weldenkende deel van de wereldbevolking, dat gelukkig door beter onderwijs steeds groter wordt, wel in dat het vigerende, destructieve, economische systeem ons rechtstreeks naar steeds grotere problemen voert en dat de urgentie om andere, veel duurzamere en rechtvaardiger economische systemen te implementeren, enorm groot is en steeds groter wordt. U heeft wellicht bemerkt dat ik, ter wille van de goede zaak, de dynamiek die onze samenleving tegenwoordig bezield, misschien een beetje te zwart en negatief afschilder, maar ik doe dit louter en alleen om de dringende urgentie tot noodzakelijke verandering nóg groter te doen lijken. Nogmaals, alles voor de goede zaak!!

Echter, door dit alles ben ik me weer eens gaan verdiepen in Karl Marx en zijn kameraden, om te bezien of hij met betrekking tot boven beschreven negatieve dynamiek, naast een heleboel onzin, ook nog iet verstandigs heeft te zeggen, iets dat ons nu mogelijk behulpzaam zou kunnen zijn op onze weg naar een betere, wijzere en meer liefdevolle wereld.

Het leven van Karl Marx

Karl Marx werd op 5 mei 1818 in Trier geboren als zoon van de advocaat Hirschl Marx (later Heinrich) en de Nederlandse Henriette Presburg, geboren en getogen te Nijmegen. Op 17 jarige leeftijd ging Marx in Bonn studeren. Hij koos daar voor de wetenschap van de rechtsgeleerdheid. Destijds was Trier een cosmopolitische gemeenschap, maar wel ernstig economisch gedepriveerd met veel werkeloosheid en armoede. De socialistische ideeën van Saint Simon (Hij beschouwde de menselijke rede als de bron van alle wijsheid. Loon was niet te verstrekken naar werken maar naar behoefte. Alle voorrechten dienden te worden afgeschaft. Industriëlen moesten de samenleving regeren, niet politici of filosofen. Door de grote macht die hij aan de bewerkers van de industriële revolutie wilde geven, was hij een voorganger van het staatssocialisme ) en van Charles Fourier ( Fourier ontwierp een samenleving bestaande uit lokale gemeenschappen, waarbij iedere gemeenschap tussen de 1600 en 1800 bewoners zou hebben. Een gemeenschap vormde een coöperatie die zowel landbouwproducten als industriële producten zou produceren. De gehele gemeenschap zou in één groot gebouw wonen en werken. De gemeenschap had de naam phalange en de gebouwen werden Phalanstères genoemd. Deze namen zijn afgeleidt van het Griekse woord phalanx. De geproduceerde goederen of de winst van een phalange zou verdeeld worden onder de bewoners en de investeerders. De winstdeling zou gebaseerd zijn op het geïnvesteerde kapitaal, geleverde arbeid en het talent van de betreffende persoon. Leden die veel geld hebben ingebracht hoefden niet te werken. Iedereen moest huur betalen voor hun appartement en de huren voor luxer appartementen waren hoger. Fourier ontwierp ook een afgezwakte versie van de phalange dat als tussenstap zou fungeren. Deze tussenstap noemde hij guaranteéisme (in het Nederlands ook wel waarborgingsstaat genoemd) die door rijke ondernemers gestart moesten worden. (Alle phalanges zouden onderdeel zijn van een wereldfederatie. De leider van een phalange zou democratisch gekozen worden. Deze leiders werden baronnen of unarchen genoemd en die zouden het overkoepelende bestuur van vier phalanges kiezen, de zogenaamde deuxarchen of burgergraven. Nog negen ander getrapte verkiezingen zouden worden gehouden. De wereld zou worden geregeerd door een gouverneur met de titel Omniarch die in de wereldhoofdstad Constantinopel zou zetelen.))

sloegen in het economisch gedepriveerde gebied rondom Trier enorm aan. De ouders van Karl Marx waren joods. Zij waren ‘seculiere’ joden, niet belijdend, zeker niet conservatief en niet dogmatisch. Zij onderschreven de beginselen van de Verlichting. De vader van Marx werd Luthers om zijn carrière in het anti-Joodse , zeer conservatieve Pruisische Rijk van na 1815 veilig te stellen. Karl Marx groeide op in een zekere welstand. Van studeren kwam in Bonn niet veel terecht. Dus ging Marx in Berlijn studeren. Ondertussen verloofde hij zich met het buurmeisje Jenny von Westphalen, telg uit een oud adelijk ambtenarengeslacht. Haar vader was hem in die tijd geregeld tot intellectuele steun.

In Berlijn nam de belangstelling van Karl Marx voor de wat intellectuelere zaken snel toe. Hij las het werk van Fichte en van Immanuel Kant. Daarnaast kwam hij volledig in de ban van de filosofie van Georg Hegel. In die tijd was het Hegelianisme de prevalerende filosofische richting in Berlijn. Wat dat betreft waren er twee hoofdstromingen te onderscheiden: – De conservatieve stroming van Hegel zelf met zijn wat mistige Weltgeist, zijn idiote nationalisme en wat niet al. Deze vrij reactionaire stroming was begrijpelijkerwijze de staatsfilosofie. – De revolutionaire, radicaal democratische stroming van de Jong – Hegelianen met Bruno Bauer en consorten. Deze stroming had fundamentele kritiek op religie. Marx verkeerde in de kringen van de Jong – Hegelianen. Door zijn radicalisme kon hij niet in Berlijn promoveren maar moest dit in Jena gebeuren. Zijn proefschrift ging over “Het verschil tussen de natuurfilosofie van Democritos en Epicurus”

Na het beëindigen van zijn studie ging Marx weer naar Bonn, Vanwege zijn radicalisme kon hij, begrijpelijkerwijs, nergens universitair docent worden. Daarom werd hij journalist.

1842 – 1843: – In Keulen werd hij redacteur van de radicaal democratische krant, de “Rheinische Zeitung” . In oktober 1842 werd hij hoofdredacteur. De krant werd steeds radicaler en de censuur werd steeds strenger. In 1843 werd de krant door de Pruisische overheid verboden. Het moest niet te gek worden, vond men. Op 18 juni 1843 huwt Karl Marx met Jenny von Westphalen in Kreuznach, alwaar hij enkele gelukkige maanden blijft wonen. In die tijd maakt Marx ook kennis met de filosofie van meneer Ludwig Feuerbach (“Het wezen van het Christendom”) (Ludwig Feuerbach was een filosoof die zichzelf tot doel had gesteld de mens weer terug op aarde te brengen. Hij is ook de grondlegger van het moderne geseculariseerde denken. Op het gebied van godsdienstfilosofie kwam hij met twee opvattingen:

  1. God is een projectie van de mens
  2. Er is een alomvattend beginsel. Hij stelt hierbij het streven naar geluk centraal.

Feuerbach zag religie als slechts een bevrediging van een verlangen van de mens. Hij beschouwde religie als een compensatie voor beperktheid en eindigheid, en godsdienst is volgens Feuerbach niets meer dan een illusie. Hij pleit voor een beschaving niét gebaseerd op religie maar op natuurwetenschap.)

1843 – 1844 : – De periode van de “Deutsch – Fransösische Jahrbücher”. Marx verhuisde naar Parijs en werd daar redacteur van bovengenoemde “Jahrbücher” Er kwam slechts een dubbelnummer van de persen. Met artikelen van een aantal radicale democraten, waaronder natuurlijk Marx zelf. Hij publiceerde : – “Kritiek op Hegels rechtsfilosofie. Inleiding”. En : – “Het vraagstuk der joden”. In deze periode krijgt de samenwerking met Friedrich Engels vastere vormen. Karl Marx wordt op verzoek van Pruisen door Frankrijk uitgewezen en hij gaat begin 1845 in Brussel wonen. Hij doet afstand van zijn Pruisisch staatsburgerschap.

1845 – 1847 : Brussel. “Het Communistisch Manifest”. Het gist en broeit in Europa. Men is de repressie van de restauratieve regimes meer dan zat. Radicalen en revolutionairen slijpen hun messen en maken zich op voor de strijd. Het oproer kraait!!! In deze periode schrijft Marx samen met Engels vele werken waaronder: “De Heilige Familie” (Fundamentele kritiek op Bruno Bauer en zijn Jong – Hegelianen. Spottend en sarcastisch van toon en voor 90% het werk van Marx zelf), “De Duitse Ideologie” met daarin opgenomen de beroemde “Stellingen over Feuerbach”. In 1847 verschijnt “De armoede van de filosofie” (een variatie op “La Philosophie de la Misere” van Pierre – Joseph Proudhon, autodidact en anarchist. Bedenker van de slogan: “La propriété c’est la vol”), dit geschrift bevat ideeën van Marx over de economie t.w. de waardetheorie, arbeidsverdeling, het concurrentieprincipe, de grondrente etc. In deze tijd worden Marx en Engels lid van de “Bond der Rechtvaardigen”, later de “Bond der Communisten”. En……op 21-2-1848 (het grote revolutiejaar) verschijnt het beroemde en vooral beruchte “Communistisch Manifest”. Een pamflet met opruiende taal. Strijdbaar. Klaar voor totaal nieuwe tijden. “Proletariërs aller landen verenigt u” Het begint met de bekende zin: “Een spook waart door Europa – het spook van het communisme…………!!!!!!”

1848 dus. Het revolutiejaar. Volksopstanden in Frankrijk, Italie en Oostenrijk. En……….een heel klein beetje onrust in Nederland met zijn toenmalige jansaliegeest ( u kent hem wel, die trage Jan Salie beschreven door Potgieter in “Jan, Jannetje en hun jongste kind”). De stijle liberaal Thorbecke komt met zijn grondwet en provoceert daarmee min of meer een heel klein beetje onze autocratisch ingestelde koning. Deze held van Waterlo, onze eigen koning Willem II vertelde aan eenieder die het maar horen wilde dat hij in één nacht was getransformeerd van conservatief tot liberaal. Zijn psychopathische opvolger Willem III (de gorilla-koning) dacht er heel anders over!! Begin 1848 gaat Marx terug naar Parijs, waar het in dat jaar allemaal gebeurde! Maar in april 1848 is hij al weer terug in het Rheinland om er de “Neue Rheinische Zeitung” op te richten. Het is, zoals zich laat raden, een extreem radicaal blad en wordt dan ook in 1848 verboden. Het laatste nummer verschijnt in mei 1848 in het vlammend rood. De opstanden zijn mislukt. En Marx verdwijnt naar Londen alwaar hij de rest van zijn leven zal wonen.

1850 en daarna: Marx zit dus min of meer als banneling in Londen. Hij wijdt zich voortaan volledig aan de studie. Vooral gaat hij aan de gang met zijn studies over de economie. De basis wordt gelegd voor zijn magnum opus “Das Kapital”. Marx en zijn gezin worden door extreme armoede en ziekte geteisterd. Friedrich Engels sprong het armlastige gezin vaak bij als het helemaal niet meer ging. Vier van de zeven kinderen van Karl Marx en Jenny von Westphalen sterven op jonge leeftijd!! Slechts drie dochters blijven in leven ( Jenny, Laura en Eleanor). Pas eind zestiger jaren van de 19e eeuw gaat het beter als Marx een behoorlijk groot vermogen van zijn moeder erft. Die rare Karl zou ook nog een buitenechtelijk kind, een zoon, hebben gehad van zijn huishoudster. Maar zeker weten doet men dat niet. Voor evenveel geld waren het aantijgingen van het doortrapte grootkapitaal!

In 1850 schrijft Marx ook “De klassenstrijd in Frankrijk”, een historisch materialistische interpretatie van de gebeurtenissen in het revolutiejaar 1848.

Daarna volgen nog vele geschriften van de hand van Karl Marx. Op 28 september 1864 vindt de oprichting van de “Eerste Internationale” plaats. In 1867 verschijnt het eerste deel van “Das Kapital”. De volgende delen zouden niet meer tijdens zijn leven in druk verschijnen. Deze werden na zijn dood door Friedrich Engels gepubliceerd.

Op 14 maart 1883 overlijdt Karl Marx en wordt hij bijgezet in het graf op begraafplaats ‘Highgate’ te Londen. Tot op de dag van vandaag is het een soort bedevaartsoord voor de goedgelovigen.

De filosofie van Marx

Voor de filosofie van Marx is meneer Georg Hegel van groot belang. Maar ook het gedachtegoed van Ludwig Feuerbach speelt in de ontwikkeling van zijn ideeën een cruciale rol. Het revolutionaire uitgangspunt wordt belichaamd door de dialectiek. Marx stelt dat de werkelijkheid niet een complex van kant-en-klare dingen is maar van continue processen. Ontologisch gezien is er dus steeds sprake van een ononderbroken dynamiek van worden en vergaan. Net zoals – kent u hem nog? – die oude sombere griekse wijsgeer Heraclitos die de onsterfelijke woorden sprak: “Panta Rhei” (alles stroomt). De dialectische ontwikkeling van Hegel die zich in de geest afspeelt (Hegel was een idealist) wordt door Karl Marx 180 graden gedraaid. Hij vult het dialectische proces met een zuiver materialistische wereldbeschouwing. Voor Hegel was “Het Idee” het eigenlijke en alleen “bestaande”. Marx stelt daarentegen dat de geest een product is van de materie. Hij schrijft: “Voor Hegel is het denkproces, dat hij onder de naam “Idee” zelfs tot een zelfstandig subject maakt, de demiurg (schepper, voortbrenger) van het werkelijke………….. Bij mij is omgekeerd het ideële niets anders dan het in het menselijk brein vertaalde en gewijzigde materiële”. Wat dit betreft zit Marx dus op een lijn met Feuerbach en de Franse materialisten (La Mettrie) van de 18e eeuw. Hij gaat echter veel verder. Marx brengt namelijk het dialectische proces in stelling. Hij verwijt die oude materialisten namelijk twee dingen te weten dat: – hun materialisme niet dialectisch is, het is statisch ,veel te theoretisch en ontbeert derhalve de noodzakelijke praktische relatie met de dynamiek van de geschiedenis, en dat: – het oude Franse materialisme te abstract is. Het dialectisch materialisme dient juist op het maatschappelijk leven te worden toegepast, maar dan natuurlijk niet theoretisch om het te leren “kennen” of te “interpreteren” maar praktisch om het te veranderen.

Geconcludeerd kan worden dat de filosofie van Karl Marx een sterk in de praktijk geworteld en dynamisch karakter heeft.

Een ander, in mijn ogen heel erg belangrijk begrip van Marx is “De vervreemding”, de zelfvervreemding en de zelfverwerkelijking. Marx stelt dat de mens in het kader van zijn maatschappelijke omgeving dient te worden bezien als een werkend, arbeidend wezen. De mens is “het dier dat zichzelf produceert” In het vigerende arbeidsproces kan de mens zijn ware bestemming niet verwerkelijken. Hij raakt steeds verder vervreemd van het werk zijner handen en de producten die hij daarmede maakt! De ware bestemming van de mens is “Vrijheid”, een toestand waarin mens-zijn en het vrije burger-zijn met elkaar samenvallen. Dan pas is er volgens Marx sprake van de “Ware democratie” Dit streven vormt het leitmotiv voor het hele latere werk van Marx dat zich in drie dialectische stappen ontrolt: – Inzicht in de ware idee van de menselijke gemeenschap. Besef van de voortschrijdende zelfvervreemding van de mens. – Kritiek. Eerst het meten en sonderen van de maatschappelijke werkelijkheid. De resultaten van dit “onderzoek” langs de meetlat van de maatschappelijke idealen leggen en ze bezien in het licht van de ware bestemming van de mens. – Handelen, in die zin dat ideaal en werkelijkheid in een dialectisch proces met elkaar moeten gaan samenvallen. Op weg dus naar de socialistische heilstaat!

Hier raak ik Marx dus helemaal kwijt. Ik bespeur in zijn theorie op dit punt een soort heilsleer, een historisch determinisme, dat volstrekt in tegenspraak is met de wetenschappelijk geconstateerde, weliswaar intrinsiek causaal verlopende, contingentie van het traject dat de mens als evolutionair organisme binnen onze werkelijkheid moet doormaken.

Het Historisch Materialisme.

Wat valt er te zeggen over de toepassing van de beginselen van het historisch materialisme op het totale maatschappelijke leven. De toepassing van het materialisme op het maatschappelijk leven van de mensheid vraagt om een verklaring van het maatschappelijk bewustzijn uit het maatschappelijk “zijn”. Voor het materialisme is de materie, de stof, dus het enige dat werkelijk “is”. Het maatschappelijk bewustzijn (ideeën, theorieën, opvattingen etc.) is louter een spiegelbeeld van deze materiële werkelijkheid. Het is de ideologische bovenbouw van de werkelijkheid. Zoals de materiële levenswijze van de mensen, zo is ook hun denkwijze.

De ideologische bovenbouw wijzigt zich langzaam of snel al naar gelang het tempo van de economische veranderingen. Opvattingen zijn dus altijd een spiegelbeeld van de door de economie vorm gegeven maatschappelijke situatie. De reactionaire ideologieën van de heersende klasse worstelen om de voorrang met de progressieve ideologieën van de sociaaleconomisch omhoog strevende klassen. Na de tweede wereldoorlog zien we echter duidelijk hoe de omhoog strevende klassen (de arbeidersklasse, het proletariaat) van Marx door de toegenomen algehele welvaart worden geïncorporeerd in de “ideologie” van de heersende klasse. Anno 2015 is er eigenlijk geen sprake meer van een zelfbewuste arbeidersklasse. We zijn allemaal consumenten geworden en de theorie van Karl Marx komt, zeker na 1989, op de mestvaalt van de geschiedenis terecht.

Meneer Marx hield zich uitgebreid en op wetenschappelijke wijze met de economie bezig. Hij bedacht allerlei economische wetten over arbeid, arbeidsverdeling en productieverhoudingen. Deze theorieën worden uitgebreid uiteengezet in zijn magnum opus “Das Kapital” en zijn zonder al teveel moeite overal te lezen op het wereldwijde web.

Uiteraard kreeg het gedachtegoed van Marx terecht enorm veel kritiek. En dan vooral vanuit de conservatief klassiek liberale hoek waarin de winstgraaiende ondernemers zich hadden verschanst. Marx beweerde veel rare dingen. Hij beweerde bijvoorbeeld dat arbeidsintensieve bedrijven altijd meer winst maken dan arbeidsextensieve bedrijven. Dat is theoretisch gezien pure onzin en in de praktijk ook voor iedereen zichtbaar niet waar. Hij beweerde ook dat alleen de mens in staat is tot het produceren van meerwaarde. Haha!! Ik weet uit eigen ervaring dat een pootaardappel ook in staat is om behoorlijk wat economische meerwaarde te genereren.

De verdienste van Marx is dat hij wees op de causale verwevenheid van de economische onderbouw en zijn gespiegelde ideologische bovenbouw. Dat is mijns inziens een fundamenteel inzicht. Of dit allemaal echt zo radicaal en dogmatisch het geval was als Marx ons wilde doen geloven valt te betwijfelen.

Er was dus, zoals gezegd, ook veel kritiek op Karl Marx. Er wordt bijvoorbeeld, volgens velen, door Marx geen recht gedaan aan de geestelijke waarden en verschijnselen, met name niet aan kunst en religie, doordat hij monomaan blijft vasthouden aan zijn dogma dat kunst en religie uit niets anders kunnen voortvloeien dan uit de materiële onderbouw en daarmede dus exclusief het spiegelbeeld zijn van economische processen. Deze eenzijdige nadruk op het materialistische monisme, hier dus in de vorm van een star historisch determinisme, verhindert Marx een andere mogelijkheid te zien dan een uiteindelijke totale revolutionaire omverwerping. Marx was er kennelijk van overtuigd dat de algehele socialisering van alle productiemiddelen op den duur voldoende zou zijn om het paradijs op aarde te creëren.

Mijns inziens hebben de afgelopen honderd jaar aangetoond dat heel veel van de theorieën van Marx niet juist zijn. Soms is er zelfs sprake van klinkklare onzin.

Afsluiting.

Veel van wat Marx beweert vind ik onzin. Toch heb ik sympathie voor iemand die sterk bewogen wordt door de menselijke ellende om zich heen en probeert om er met zijn hele ziel en zaligheid wat aan te doen.

Dat de werkelijke vrijheid van de mens pas begint wanneer hij op economisch gebied niet meer wordt geknecht, uitgebuit of gestuurd wordt door een ander lijkt mij evident. Ook in onze tijd werd hierover al veel behartenswaardigs geschreven. Het is voor mij eigenlijk een uitgemaakte zaak dat de verwerkelijking van het ideaal van de echte individuele economische vrijheid in de toekomst sterk afhankelijk is van de vraag of de mens er in zal slagen om bepaalde positieve hoedanigheden zoals naastenliefde, empathie, erbarmen, een milde materiële soberheid en een duurzame milieuvriendelijke leefwijze verder te ontwikkelen en om tegelijkertijd destructieve eigenschappen zoals excessieve bezitsdrang, machtswellust, afgunst etc. te beteugelen.

Het huidige tijdsbeeld geeft mij echter niet echt veel hoop op een betere toekomst.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Uncategorized

De verschijning in de seringenboom.

Red Baron. 2015

Dit gebeurde eind augustus 1953:

Jonathan Eisenmann was net thuis van ‘boodschappen doen’ toen hij in zijn keurig onderhouden tuin een eigenaardig soort diertje zag hangen aan het vogelvoederhuisje dat ooit door hem aan één van de stammetjes van de seringenboom werd vastgenageld als vriendelijk en bezorgd gebaar naar al die kleine en vertederende zangvogels die zijn tuin frequenteerden. Het wezentje was niet groter dan zijn pink, had menselijke handjes en had zichtbaar moeite om zich te blijven vastklampen aan het korte dunne stokje waarop normaal de gevederde vriendjes zaten als zij zaad uit het silootje wilden pikken. Het hoofdje van het diertje vertoonde tot zijn verbijstering menselijke trekken. Het werd getooid door iets wat leek op zo’n ouderwetse lederen vliegeniershelm, maar dan heel erg klein. Zijn kleertjes bestonden uit een felblauw mini-overalletje en aan zijn pootjes droeg het piepkleine, glimmende, zwarte laarsjes. Om zijn linkerarmpje had het miniwezentje een zwarte band met een fel rood rond vlak waarop twee identieke zwarte runentekentjes waren afgebeeld. Iets boven het vogelhuisje zag hij iets in de boom hangen. Bij nadere beschouwing bleken dit de resten van een deerlijk gehavend vliegtuigje te zijn met een afgebroken rechtervleugel en een bekraste en gebutst rompje.

Het manneke schreeuwde zo luid als het kon. Desondanks hoorde Eisenmann niet meer dan een vaag gepiep dat tussen het opgewonden gekwetter van zijn gevederde vriendjes nauwelijks was te onderscheiden. Voorover buigend trachtte hij te horen wat het ventje zei. “Verdammt noch mal”, schreeuwde het kereltje, “Mach mir mal los. Ich bin so eben abgestürzt. Mach mal schnell, du grosse stinkende Dreckschwanz!!” Op de HBS had Eisenmann wel wat Duits gehad dus begreep hij min of meer wat het vliegeniertje hem toeschreeuwde, maar bovenal werd hij het meest getroffen door de onverschrokken agressiviteit van de gillende miniatuurnazi.

Het terrarium!!, bedacht hij. Het terrarium waarin hij voor de oorlog salamanders en andere slootbewoners opsloot om ze nader te bestuderen. Dat kwam nu mooi van pas. Hij beende naar het schuurtje, na eerst het heftig scheldende minimannetje met de pincetgreep te hebben vastgepakt. Het manneke bleef zich als een bezetene spartelend verzetten en schold hem nog steeds de huid vol. In het brein van Eisenmann rijpte een plan. Met een hand vatte hij het terrarium dat op de werkbank stond en schoof het naar het midden. Langzaam liet hij het mannetje erin zakken. Op de bodem van het terrarium begon het ventje driftig rond te rennen. Zo nu en dan stond het stil en schopte tegen het dikke glas. Zijn onafgebroken woordenstroom had een ietwat holle, iets lagere klank gekregen door geluidsweerkaatsing van het glas. Eisenmann schoof het gammele, nog niet gerepareerde, Thonetstoeltje aan en bleef op zijn gemak naar de lawaaischopper zitten kijken. Nu probeerde het manneke weer tegen de dikke glaswand op te springen, maar deze was meer dan 75 centimer hoog en derhalve een onoverkoombaar obstakel. De weg naar zijn vrijheid was effectief geblokkeerd. Ja, neergestort in een reuzenwereld. Afkomstig, waarschijnlijk, uit de krochten van een nationaal socialistische dimensie, die door een wrede speling der natuurwetten een fractie van een seconde synchroon liep met het universum van Eisenmann. Een plan rijpte in het hoofd van de vermoeide joodse man. Hij keek nog eens zorgvuldig of het mannetje geen mogelijkheden tot ontsnappen had en liep vervolgens de schuur uit en zijn huis weer binnen. Hij had een krant bewaard. Een krant waarin een foto van een concentratiekamp stond afgebeeld. Auschwitz. Er stond ook een foto in van de stapels lijken van joodse mensen die de duivel niet meer had kunnen verbranden in zijn ovens. Hij pakte de krant uit de onderste lade van zijn oude eikenhouten bureau en sloeg hem open. Ja, daar waren de foto’s. Zijn ogen vulden zich langzaam met tranen. Zijn leven was voorbij. Hij had de hel overleefd, maar zijn leven was voorbij. Hij voelde niets meer. Hij bestond alleen nog. Maar toch die tranen, nu. Dat kwam door de hernieuwde confrontatie met de duivel, al was die duivel dit keer nog zo klein. Hij legde de krant weer weg. Zijn handen trilden. Met een onbeholpen gebaar veegde hij zijn tranen weg en vloekte een keer hartgrondig. Hij liep weer naar buiten. Hij moest tot rust komen en zou straks opnieuw kijken. Het was niet makkelijk. Door de geopende schuurdeur klonk gedempt het Duitse geschreeuw van het mannetje. Hij zou hem dood kunnen maken. Zo’n klein mannetje. Waarom niet?

Eerst een sigaret. Hij blies de sigarettenrook omhoog, de lucht in. Dan ging hij het schuurtje weer in. Zijn wangen waren bol van de verzamelde sigarettenrook. Met zijn hoofd vlak boven het terrarium blies hij de rook weer uit. Het mannetje schreeuwde even nog harder, maar begon vervolgens te hoesten en klapte dubbel van benauwdheid. Eisenmann moest lachen.

In de krant stond dus een afbeelding van een barak. Precies zo’n barak als waarin hij twee jaar had moeten verblijven in Auschwitz. In de schuur had hij nog hout. Mooi hout. Triplex en reeds geschuurde kleine balkjes die hij bedoeld had om een besteklade van te maken.

In het terrarium was het stil geworden. Het mannetje lag op de harde vloer van glas te slapen. Eisenmann zette wat water en een stukje brood in het terrarium. Ook had hij een grote ijzeren vingerhoed erin gezet die het mannetje als latrine kon gebruiken. Een washandje kon dienen als slaapplek. Hij nam het hout mee naar binnen, ging aan de keukentafel zitten en begon te knutselen. Hij gebruikte de figuurzaak en de lijm en bouwde de barak zo natuurgetrouw na. De deuren konden echt open en er zaten ramen in. De dagen gingen voorbij. De mininazi hield zich koest en maakte gebruik van de faciliteiten die hem door Eisenmann waren geboden. Het water in het schaaltje werd elke dag ververst en zo nu en dan kreek het ventje wat kleine stukjes fruit en reepjes slagersham.

Het barakje was klaar. Eisenmann zette het in het terrarium en legde een plank met gaten over de bovenkant van de glazen bak om te voorkomen dat de mininazi zou ontsnappen. Hij had een houten doosje gemaakt waarin het mannetje kon slapen. Ook had hij een tafeltje gemaakt met riempjes, waarop hij de kleine nazi kon vastbinden. De eerste maand liet hij het ventje met rust en hield hij zich bezig met het repareren van het vliegtuigje waarin het kereltje had gezeten toen hij verongelukte in de tuin.

Tijdens het loofhuttenfeest begon hij met zijn plan. De mininazi werd op het tafeltje vastgebonden en Eisenmann stak de bunsenbrander op de werkbank aan. Het brandende gas siste en loeide als vuur uit de hel. Een naald werd door Eisenmann in het heetste deel van de vlam gehouden en de punt begon al snel te gloeien. Eisenmann werkte zo dat het ventje alles kon zien wat hij deed.

Alras gilde de mininazi als een mager varkentje. Eisenmann hield de naald boven het buikje en deed verder niets. “Sag das es dich bereut” waren de eerste woorden die Eisenmann tegen het kereltje sprak sinds hij het manneke in zijn tuin had ontdekt. Het ventje gilde nog harder en riep: “Was soll diese quatsch bedeuten? Lass mich gefalligst in Ruhe. Das dürfen Sie mir nicht antun!”

Eisenmann prikte voorzichtig door het blauwe overalletje. Er kringelde wat rook omhoog en er verspreidde zich een lichte geur van aangebrand vlees. Het mannetje gilde als een mager speenvarken. “Sag das es dich bereut”, herhaalde Eisenmann. Het mannetje, door de felle verscheurende pijn bijna krankzinnig geworden riep: “Jawohl, jawohl, Ich bereue alles” Eisenmann haalde de naald weg en zei: “Morgen mag je weg. Ik heb je vliegtuig gemaakt. Het kan weer vliegen”.

Het ventje leed die nacht veel pijn door de diepe brandwond in zijn buik. Hij draaide om en om op zijn washandje en kreeg de ene nachtmerrie na de andere.

In het huis haalde Eisenmann zijn jachtgeweer uit de kast, maakte het schoon en stopte er twee hagelpatronen in en zette het vervolgens achter de keukendeur, klaar voor gebruik.

De volgende ochtend plaatste hij de mininazi in zijn opgelapte vliegtuigje, kreeg het motortje weer aan de gang en gooide het vliegtuigje vervolgens de lucht in. Eerst dreigde het vliegtuigje weer neer te storten, maar vlak boven de grond kreeg het voldoende momentum om uit een vrille te geraken en schoot het bijna loodrecht de lucht in. Al gauw zat het op zo’n vijftien meter hoogte. Op twintig meter, zomaar uit het niets begon de werkelijkheid te schuiven en ontstond een onstabiel wormgat met blauw knetterende, elektrisch geladen randen. Een opening naar die andere werkelijkheid. Het vliegtuigje schoot er op af. Inmiddels had Eisenmann zijn jachtgeweer geschouderd en haalde het vliegtuigje, toen het nog maar een paar meter van het wormgat was verwijderd, met een welgemikt schot neer. De resten dwarrelden naar de grond, het wormgat sloot zich weer. Eisenman begon te zoeken. Na enige tijd slaakte hij een zucht van opluchting. Hij zag het hoofdje van de mininazi in het gras liggen. Het was door een hagelkorrel op effectieve wijze van het rompje gescheiden.

Met het hoofdje tussen duim en wijsvinger geklemd liep Eisenmann de keuken weer in. Achter in de keukenkast bewaarde hij een zorgvuldig bewerkt kristallen flesje met een vrij ruime opening waarop een prachtig geciseleerde zilveren schroefdop past. In het gootsteenkastje stond een vergeten fles met een waterige oplossing van ethylalcohol (70%). Hij goot een beetje van het sterke water over in het kristallenflesje. Vervolgens liet hij het nazi-hoofdje in de vloeistof zakken, draaide de zilveren schroefdop er weer op en zette het flesje op het Kabinet naast het kleine glas-in-loodraam. De foto met de afbeelding van het concentratiekamp en de stapels lijken knipte hij uit de krant, plaatste haar in een kostbare zilveren lijst en zette deze ook op het kabinet, naast het op sterk water staande nazi-hoofdje. In de kantlijn van de foto had hij met potlood geschreven: “Is dit een mens?”

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Uncategorized

Rave on. Just like Buddy Holly.

Ik werd wakker en dacht: Zingen!!!!!!

Wel is het zo dat ik door dit soort dingen een stuk minder serieus wordt genomen. En dat is eigenlijk maar goed ook. De boog kan niet altijd gespannen staan.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Uncategorized